Heidelibellen zijn vrij kleine 'echte' libellen (Anisoptera), met relatief brede achtervleugels en zwarte of zwart met gele poten. De ogen liggen tegen elkaar, De vleugels hebben nooit bruine of zwarte vlekken aan de basis, en het lichaam is bijna nooit afgeplat. De kleur van de bovenkant van het lichaam is vaak rood, geel, zwart, bruin of een combinatie hiervan, maar nooit blauw, groen of metallic. De achterlijfsaanhangselen van het mannetje lopen als een dakje naar elkaar toe, die van het vrouwtje staan wat verder uiteen en lopen evenwijdig aan elkaar.
De Zwervende Heidelibel heeft op de voorkant van alle vleugels een uitgebreide geel tot rode adering. De onderkant van de ogen is (grijs)blauw, de poten zijn zwart met rood of geel, en de pterostigmate zijn bleek met zwarte randen. Ogen met een blauwe onderkant komen maar zeldzaam bij andere Heidelibellen voor. De Vuurliblel heeft wel zulke ogen, maar geen zwart op de poten en een afgeplat achterlijf. De gele vlekken op de basis van de achtervleugels zijn meestal groter dan die van de Bloedrode Heidelibel, en meestal kleiner dan die van de Geelvlekheidelibel.
Zeldzame heidelibel van pioniersplasjes en andere snel opwarmende wateren. Wordt vaak samen met Tengere Grasjuffer gezien. 2 generaties, een voorjaars- en een najaarsgeneratie. Of de najaarsdieren daadwerkelijk tot voortplanting komen is nog onduidelijk. In 2007 massale instroom in het voorjaar, met jonge dieren in het najaar.
Noord-Nederland: | Zeer zeldzaam, in 2007 vrij zeldzaam. |
---|---|
Nederland: | Vrij zeldzaam, in 2007 vrij algemeen. |
Vliegtijd: | mei tot september |
Ondiepe plasjes. Mannetjes zijn sterk territoriaal op rechtopstaande waterplanten.
Vrouwtjes en jonge dieren zitten in de begroeing in de buurt van het water. Zwerft veel en kan dan ook overal waargenomen worden, inclusief de Waddeneilanden.